BOTTRANSPLANTATIE
Vaak is er bij schisis ook sprake van een kaakspleet. Deze vullen we dan tussen 9 en 11-jarige leeftijd op met een bottransplantaat. De lip- en gehemeltespleet worden in het eerste levensjaar al gesloten. Er zijn verschillende redenen om de kaakspleet met bot op te vullen. De opening tussen neus en mond wordt gesloten zodat er geen lekkage van lucht en vloeistof meer kan optreden. Dankzij het bottransplantaat kan de blijvende hoektand doorbreken en kunnen de tanden met behulp van orthodontie daarna fraai in de rij worden gezet. Ook krijgt de afgevlakte neusvleugel aan de kant van de kaakspleet zo extra steun. Dit zorgt voor een beter effect van een latere neuscorrectie. Bij een dubbelzijdige kaakspleet zorgt de bottransplantatie er bovendien voor dat de tussenkaak (premaxilla) kan vastgroeien aan de zijdelingse delen van de bovenkaak en de kaak zo dus verstevigd wordt. De bottransplantatie zelf heeft geen duidelijk zichtbaar uitwendig effect, maar is wel een uitermate zinvolle ingreep.
Bottransplantatie
Wanneer er bij schisis sprake is van een kaakspleet vullen we deze tussen 9 en 11-jarige leeftijd op met een bottransplantaat. De lip- en gehemeltespleet worden in het eerste levensjaar al gesloten. Er zijn verschillende redenen om de kaakspleet met bot op te vullen. De opening tussen neus en mond wordt gesloten zodat er geen lekkage van lucht en vloeistof meer kan optreden. Dankzij het bottransplantaat kan de blijvende hoektand doorbreken en kunnen de tanden met behulp van orthodontie daarna fraai in de rij worden gezet. Ook krijgt de afgevlakte neusvleugel aan de kant van de kaakspleet zo extra steun. Dit zorgt voor een beter effect een neuscorrectie op latere leeftijd. De neusvleugel vindt dan namelijk steun op het onderliggende bot van de herstelde kaakspleet. Bij een dubbelzijdige kaakspleet zorgt de bottransplantatie er bovendien voor dat het tussenkaakje (premaxilla) kan vastgroeien aan de zijdelingse delen van de bovenkaak en de kaak zo dus verstevigd wordt en uit één stuk bestaat.
Het bottransplantaat waarmee we de kaakspleet opvullen wordt bij een succesvolle ingreep langzaam vervangen door bot dat vanuit de bovenkaak het bottransplantaat in groeit.
Voor de planning van de bottransplantatie kijken we vooral naar de ontwikkeling van de blijvende hoektand aan de kant van de kaakspleet. Het meest ideale tijdstip voor de bottransplantatie is wanneer de wortel van de blijvende hoektand ongeveer 2/3 van zijn uiteindelijke lengte heeft bereikt. We controleren dit met behulp van röntgenfoto’s op een speciaal spreekuur.
Voor de transplantatie gebruiken we bot van de patiënt zelf. Meestal oogsten we dat uit de bekkenrand en soms uit de kin. Hopelijk is het in de toekomst mogelijk om hiervoor een botsubstituut (kunstbot) te gaan gebruiken zodat we geen bot meer hoeven te oogsten. Dokter Jansma is betrokken bij wetenschappelijk onderzoek naar dergelijke botsubstituten en hun gebruik voor het sluiten van een (enkelzijdige) kaakspleet.
Bij veel kinderen wordt de bovenkaak met behulp van een tijdelijke beugel door de orthodontist voorafgaand aan de operatie breder gemaakt. De ingreep is daardoor beter uitvoerbaar.
Soms is het nodig om enkele maanden voor de operatie enkele melktandjes te trekken. Hierdoor ontstaat er beter tandvlees om bij de operatie te hechten.
De operatie
De bottransplantatie voeren we uit onder narcose. De ingreep duurt ruim een uur bij een enkelzijdige kaakspleet. Wanneer we bot uit de bekkenkam gebruiken maken we daar een kleine huidsnede (10-15 mm) en oogsten we vervolgens bot uit de voorste bekkenrand met behulp van een soort ‘appelboortje’ (trepaan). Hiermee kunnen we via een klein gaatje dunne pijpjes bot uit de rand van het bekken verwijderen. Onderzoek heeft aangetoond dat met deze methode het litteken het fraaist geneest. Wanneer we kinbot oogsten maken we in de mond het tandvlees langs de ondertanden los en maken daarna een luikje in het kinbot ruim onder de wortels van de ondertanden. Hier verwijderen we dan het te transplanteren bot. Het tandvlees hechten we weer terug.
Schematische afbeelding van het oogsten van bot uit de bekkenrand.
Schematische afbeelding van de plaats waar kenbot wordt geoogst.
Ter plaatse van de kaakspleet maken we het tandvlees vervolgens los waardoor de kaakspleet zichtbaar wordt. De bekleding van de kaakspleet hechten we zodanig dat de opening naar de neus wordt gesloten. Ook het voorste stukje van het gehemelte moeten we hierbij vaak nog sluiten. Om de bodem van de neus zo fraai mogelijk te herstellen gebruiken we kunstbot (botsubstituut). Vervolgens vullen we de kaakspleet op met het bot uit bekkenrand of kin. Dat bot hebben we eerst nog tot kleine stukjes gemalen. Aan het eind van de ingreep hechten we het tandvlees over het bottransplantaat. Het bottransplantaat is dus aan de kant van de neus bedekt met slijmvlies en aan de kant van de mond bedekt met tandvlees.
Wanneer bot uit de bekkenrand is gebruikt injecteren we aan het eind van de operatie een pijnstillend middel in dat gebied. Dit middel werkt zo’n 6 tot 8 uur.
Schematische afbeelding van de kaakspleet.
Kaakspleet opgevuld met een bostransplantaat en bedekt met slijmvlies aan de kant van de neus en de kant van de mond (rose).
Na de operatie
Bottransplantaties geven in het algemeen relatief weinig pijnklachten. Er zal wel zwelling van het gelaat op gaan treden. Koelen is daarom verstandig. De zwelling is na 1-2 weken verdwenen. Wanneer bot uit de bekkenrand werd geoogst is dit in het begin pijnlijk bij bewegen en lopen en vaak ook bij hoesten en persen. De pijnstillende injectie bij het operatiegebied helpt daar in het begin goed tegen. Daarna is het belangrijk om pijnstillers te gebruiken.
De meeste kinderen worden op de ochtend van de operatie in het ziekenhuis opgenomen en kunnen de dag na de operatie alweer naar huis. Bovendien mag er een ouder of verzorger bij ze op de kamer slapen.
Het is belangrijk om de mond in het begin goed schoon te houden met desinfecterend spoelmiddel. Na een week mag men weer voorzichtig gaan poetsen.
Bij een enkelzijdige kaakspleet mag men de eerste 1-2 weken na de operatie niet kauwen. Dit is om de wondjes in de mond zo rustig mogelijk te laten genezen. Bij een dubbelzijdige kaakspleet mag men de eerste 5-6 weken niet kauwen. De tussenkaak mag namelijk niet worden belast om zo dankzij de bottransplantaten goed aan de zijdelingse delen van de bovenkaak te kunnen vastgroeien. U krijgt van ons adviezen voor zacht voedsel.
De meeste kinderen kunnen 1-2 weken na de operatie wel weer naar school. Contactsporten kunnen het beste de eerste weken worden vermeden. Bij dubbelzijdigheid zelfs liever 6 weken.
U wordt geregeld voor controle gezien in het ziekenhuis. We kijken dan of de wondjes netjes genezen en maken enkele malen een controle röntgenfoto om te zien of het bottransplantaat fraai vanuit het omgevende kaakbot wordt omgebouwd.
Risico’s en complicaties
Het infectierisico bij bottransplantaties is erg klein. U krijgt antibiotica rondom de ingreep en ook het reinigen van de mond is van belang om infecties te voorkomen. Omdat vanuit de mond de laatste opening naar de neus ook werd gesloten is het beter de eerste week na de operatie de neus niet te snuiten.
Het belangrijkste risico na een bottransplantatie is dat het tandvlees dat over het bottransplantaat werd gehecht niet aan elkaar vastgroeit of dat er een klein randje van afsterft. Dit risico bestaat vooral omdat er in het verleden al vaker een operatie in hetzelfde gebied werd uitgevoerd aan lip en gehemelte. Er is daardoor vaak littekenvorming opgetreden en de bloedvoorziening van het tandvlees kan verminderd zijn. Ondanks dat veel aandacht wordt besteed aan het hechten kan het bottransplantaat dus soms helaas iets bloot komen te liggen. Hierdoor zullen er meestal enkele kleine stukjes verloren gaan. Wanneer het wondje optimaal schoon wordt gehouden zal het meestal in tweede instantie alsnog met tandvlees bedekt raken en zal het grootste deel van het bottransplantaat gelukkig behouden blijven. Het komt daardoor maar uiterst zelden voor dat we een bottransplantatie moeten herhalen.
Het kan soms voorkomen dat er toch weer een kleine verbinding tussen mond en neus ontstaat op het voorste deel van het gehemelte. Dit is vaker het geval bij een dubbelzijdige kaakspleet. Ook dit hangt samen met het feit dat geopereerd wordt aan weefsel waaraan al vaker een operatie werd uitgevoerd.
Zowel na het oogsten van bekkenrand bot als kinbot groeit op die plaats weer nieuw bot. De vorm van bekkenrand of kin zal dus niet veranderen.